Vocabulary of the day
oud (alt)
knap (hübsch)
mooi (schön)
jong (jung)
dik (dick)
lelijk (hässlich)
intelligent (intelligent)
dom (dumm)
vriendelijk (freundlich)
groot (groß)
klein (klein)
dun (dünn)
onvriendelijk (unfreundlich)
ernstig (ernst)
lui (faul)
gezond (gesund)
beleefd (höflich)
onbeleefd (unhöflich)
rijk (reich)
grappig (lustig)
aardig (sympathisch)
onaardig (unsympathisch)
sportief (sportlich)
arm (arm)
gelukkig (glücklich)
verdrietig (traurig)
geduldig (geduldig)
ongeduldig (ungeduldig)
ziek (krank)
zwak (schwach)
gespierd (muskulös)
angstig (ängstlich)
ijverig (fleißig)
gebruind (gebräunt)
charismatisch (charismatisch)
openhartig (offen)
bleek (blass)
creatief (kreativ)
spontaan (spontan)
lusteloos (träge)
gesloten (verschlossen)
stark (stark)
moedig (mutig)
slank (schlank)
terughoudend (zurückhaltend)
optimistisch (optimistisch)
pessimistisch (pessimistisch)
onzeker (unsicher)
zelfverzekerd (selbstbewusst)
