Vocabulary of the day
de koelkast (der Kühlschrank)
de mixer (der Mixer)
de vriezer (der Gefrierschrank)
de magnetron (die Mikrowelle)
de vaatwasser (die Spülmaschine)
het fornuis (der Herd)
de oven (der Backofen)
de broodrooster (der Toaster)
het koffiezetapparaat (die Kaffeemaschine)
de kookplaat (das Kochfeld)
de afzuigkap (der Dunstabzugshaube)
de staafmixer (der Pürierstab)
het servies (das Geschirr)
de keukenweegschaal (die Küchenwaage)
het bestek (das Besteck)
de lepel (der Löffel)
de vork (die Gabel)
het mes (das Messer)
het bord (der Teller)
de waterkoker (der Wasserkocher)
de pan (die Pfanne)
de Pot (der Topf)
de kom (die Schüssel)
de snijplank (das Schneidebrett)
de beker (der Becher)
de kop (die Tasse)
het glas (das Glas)
